Door: Marita Coppes
Het was een druilerige vrijdagmiddag en het was druk in tram 2. Mijn hoofd bonkte van de hoofdpijn en ik wilde niets liever dan rust.
’Zware dag gehad?’, vroeg de kaartjesverkoper achterin de tram. Nu de meeste mensen op het Leidseplein waren uitgestapt, konden we elkaar zien. Eigenlijk wilde ik hem laten weten dat ik geen zin had in een gesprek maar voordat ik het goed en wel door had, zat ik er midden in.
‘Wat doet een Egyptenaar in Amsterdam?’ hoorde ik mezelf vragen.
‘Ik ben een lafaard,’ antwoordde hij. Ik diende in de Golfoorlog als piloot, ingezet voor Saddam Houssein maar stortte neer. Het duurde maanden voordat ik herstelde en zodra ik beter was, werd mij medegedeeld dat ik weer de lucht in moest. Ik kon het niet meer opbrengen en daarom ben ik gevlucht.’
‘Waarom noem je jezelf een lafaard? Voor mij ben je een held.’ Door de hartstocht waarmee ik het zei, merkte ik dat mijn hoofdpijn was verdwenen en ik me vitaler voelde dan toen ik de tram instapte.
‘Helden vluchten niet,’ zei hij.
‘Waarom niet? Helden leven hun eigen verhaal, niet dat van iemand anders. Als je niet trouw was gebleven aan je eigen verhaal was je of dood geweest of zoals de man geworden die ik in Kreta heb ontmoet. Hij had achter het vliegtuig gevlogen dat de atoombom op Hiroshima gooide en zag de bom uit het vliegtuig vallen. Tegen mij kon hij alleen maar droef herhalen:’ I’ve killed too many people.’
De man tegenover me viel stil, er welden tranen in zijn ogen op.
‘Zo heb ik het nog nooit bekeken,’ zei hij.
Toen ik uitstapte zei hij:’ Dankjewel, jij bent vast een engel die zich voordoet als mens.’